[Folteren]
FOLTEREN, bedr. w., gelijkvl. Ik folterde, heb gefolterd. Eigenlijk pijnigen, op de pijnbank uitrekken: onder het tweede folteren was zijne belijdenis. Hooft. Van hier folterbank, voor pijnbank. Figuurl., eene groote maat van smart en onaangename gewaarwordingen veroorzaken: mijn hart wordt door de herinnering daarvan te zeer gefolterd. Van hier foltering. Zamenstell. folterbank, foltertuig. Het is het voorddur. werkw. van folen, foleren, met invoeging van t, folteren.