[Flerecijn]
FLERECIJN, z.n., o., des flerecijns, of van het flerecijn; zonder meerv. Jigt: veel stondt hij uit aan 't flerecijn. Hooft.
Een bijna reeds in onbruik geraakt woord, zamengetrokken van fledercijn, behoorende, waarschijnlijk, tot het oude flederen, vlederen, volitare, volgends Ten Kate, om de vliegende scheuten van de scherpe jigtvochten, tusschen de beenvliezen. En Kil. zegt: dicitur fledercijn, quod per omnes artus volitet, vageturque inter cutem et carnem.