[Elpenbeen]
ELPENBEEN, z.n., o., des elpenbeens, of van het elpenbeen; zonder meerv. Olifantstand: met elpenbeen versierd. Poot gebruikt elp voor elpenbeen. Van hier het onverbuigbare bijv. n.w. elpenbeenen, van elpenbeen gemaakt: een mes met een elpenbeenen hecht.
Hoogd. Elfenbein, bij Ottfr. helphantes bein; en bij Notk. en Willeram. komt het bijvoegelijke helfentpeinin, elpenbeenen, voor. De eerste helft van dit woord is, waarschijnlijk, uit elefant, of elephant, zamengetrokken, gelijk Plantijn elpenbeen, of elephanten been heeft. Voor Olifant vindt men ook elpendier.