[Elk]
ELK, elke. Gemeenlijk wordt dit woord als een persoonlijk voornaamwoord beschouwd, doch, daar het, volgends zijne beteekenis, alle enkele deelen van een geheel insluit, behoort het eigenlijk tot de algemeene telwoorden. Het heeft geen lidwoord voor zich, maar wel het niet bepalende lidwoord na zich, elkeen, zonder meerv. Elke dag, elke reis, elk mensch. Van elken dag - van elke reis - van elk mensch, enz. Onbepaald willende spreken, zegt men elk - elkeen: elk weet het - elkeen zegt het. En dan is de verbuiging: elks, of van elk - aan elk - elk - van elkeenen, - aan elkeenen - elkeenen. Telkens is zamengetrokken van te elkens, t'elkens, d.i. elke reis. Oudt., werd elk in den vierden naamval tot elken verbogen, en in het meerv. gebruikt: aldus soe wapende hij elcken. - Elcke (singuli) sullen opstaan. Bijbel 1477. Ook elck met een werkw. in het meerv. Ende elck stonden. Bijbel 1477. Doch dit alles is buiten gebruik.