Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Elft] ELFT, alft, z.n. m., des elfts, of van den elft; meerv. elften. Zekere visch: gerookte elft. Vorige Volgende