[Element]
ELEMENT, z.n., o., des elements, of van het element; meerv. elementen. Van het lat. elementum. In eene bovennatuurkundige beteekenis, de eenvoudige deeltjes der stof, de kleinste zelfstandigheden, waaruit alle ligchamen zamengesteld zijn, en die zich, ten minste door menschlijke kragt, niet verder laten deelen; de grondstof. In deze beteekenis is het enkelvoud ongewoon. Wijders worden vuur, lucht, aarde en water de vier elementen genoemd, als waaruit alle overige ligchamen zouden zamengesteld zijn: ende de elementen brandende sullen versmelten. Bybelvert. Het element des waters. Vond. Figuurlijk, hetgeen voor het dierelijke leven onontbeerlijk is, vermoedelijk in toespeling op lucht en water, buiten welken geen dier kan leven; zon-