[Eenzijdig]
EENZIJDIG, bijv. n. en bijw., eenzijdiger, eenzijdigst. Eigenlijk, dat maar eene zijde heeft; doch meest wordt het figuurl. gebezigd, voor het gene dat slechts van eene zijde, of ten aanzien van de eene partij, geschiedt: eene eenzijdige verbindtenis. Eene zaak eenzijdig behandelen. Van hier eenzijdigheid, eenzijdiglijk.