Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Eenhoorn] EENHOORN, z.n. m., des eenhoorns, of van den eenhoorn; meerv. eenhoornen. Zeker wild dier, dat maar eenen hoorn heeft: sijne krachten zijn als eenes eenhoorns. Bijbelvert. Vorige Volgende