Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Echo] ECHO, z.n., vr., lat. echo, gr. ἠχω, het van vaste ligchamen terug gekaatste geluid - weergalm: Echo doet de nagalm baauwen. Pluim. Vorige Volgende