Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Echel] ECHEL, bij Kil. eechel, aechel, z.n., m., des echels, of van den echel; meerv. echels. Bloedzuiger. Vorige Volgende