[Ebbenhout]
EBBENHOUT, z.n., o., des ebbenhouts, of van het ebbenhout. Zonder meerv. Zeker schoon zwart hout, dat zeer hard is. Van hier het onverbuigbare bijv. naamw. ebbenhouten - een ebbenhouten rotting.
Hoogd. Ebenholz, lat. ebenus, ital. ebano, pers. ebanus. Adel. leidt het, om zijne hardheid, van het hebr. אבן, een steen, af.