[Dwarlen]
DWARLEN, ook dwerlen, van werlen, warlen, met eene voorgevoegde d, en dit van werren, warren, onz. w., gelijkvl. Ik dwarlde, heb gedwarld. Draaijen: onder malkander dwarlen. Van hier dwarling, bij Hooft dwerling: in deze dwerling. Zamenstell.: dwarlwind.