Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D
(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 608]
| |
niet wel begrijpen: gij dwaalt zeer, wanneer gij dit stelt. Van hier dwaling. Zamenstell.: dwaallicht, dwaalpad, dwaalspoor, dwaalster, dwaaltuin, (doolhof,) dwaalweg, dwaalzinnig. Voor dwalen schreven de oude Saksen en Kimbren wallen, of walen, waarvan men nog een overblijfsel in het eng. walk, d.i. wandelen, vindt. Kil. heeft wallen, d.i. walen, omzwerven. |
|