[Doorworstelen]
DOORWORSTELEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. door en worstelen: ik worstelde door, heb doorgeworsteld. Figuurl., worstelende, d.i. met moeite, te boven komen: ik heb al wat verdrietlijkheden en rampen doorgeworsteld. Van hier doorworsteling.