[Doorspekken]
DOORSPEKKEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. door en spekken: ik doorspekte, heb doorspekt. Overal met spek besteken: eenen haas doorspekken, waarvoor anders bespekken. Figuurlijk: zijne redevoering was met grieksche en latijnsche spreuken doorspekt.