Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Doorleeren] DOORLEEREN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. door en leeren: ik leerde door, heb doorgeleerd. Ten einde leeren: hij heeft het boek doorgeleerd. Ook aanhouden met leeren. Vorige Volgende