[Doorknagen]
DOORKNAGEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. en onscheidb. voorz. door en knagen. Scheidb.: ik knaagde door, heb doorgeknaagd: de wormen hebben het hout doorgeknaagd. Onscheidb.: doorknágen, ik doorknaagde, heb doorknaagd: als sij na mijne huit dit doorknaeght sullen hebben. Bybelvert.