[Doorklieven]
DOORKLIEVEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. en onscheidb. voorz. door en klieven. Scheidb.: ik kliefde door, heb doorgekliefd. In stukken klieven: klief het blok door. Ook aanhouden met klieven. Onscheidb.: doorkliéven: ik doorkliefde, heb doorkliefd. In den dichterlijken stijl: de dunne lucht doorklieven, van de vogelen.