[Doordrukken]
DOORDRUKKEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. door en drukken: ik drukte door, heb doorgedrukt. Bedr., door iets heen drukken: citroensap doordrukken, door eenen doek. Door drukken eene wond toebrengen: een paard doordrukken. Onz., van het papier, wanneer de letters zich op de tegenzijde vertoonen: dat papier drukt door. - Doordrukken beteekent ook aanhouden met drukken. Van hier doordrukking.