Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D
(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 549]
| |
ook doop genoemd, als eijerdoop, zuurdoop, enz., waarvan doopvisch. Zeydelaar stelt het, in dezen zin, vrouwlijk. Zamenstellingen: doopbekken, doopboek, doopcedel, doopceel, doopdag, doopgetuige, doopheffer, doophek, doophuis, doopkleed, doopmaal, doopnaam, doopsel, doopsgezind, doopvader, doopwater, enz. |
|