Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 548] [p. 548] [Doodstuip] DOODSTUIP, z.n., vr., der, of van de doodstuip; meerv. doodstuipen. Van dood en stuip. Stuiptrekking voor het sterven: in zijne doodstuip. Vond. Ook figuurlijk: dat was zijne doodstuip, zijne laatste poging, onderneming. Vorige Volgende