[Dolfijn]
DOLFIJN, z.n., m., des dolfijns, of van den dolfijn; meerv. dolfijnen. Eigenlijk, zekere groote zeevisch, die longen heeft, adem haalt, en daarom niet bestendig onder water leven kan: hoe de dolfijn d'oevers streelt en strijckt met zijnen staert en vinnen. Vond. - Een hemelteeken, bestaande uit tien sterren: 't vertoont den dolfijn snel van vaert. De Deck. Ook werd, weleer, de oudste zoon des konings van Vrankrijk dolfijn genoemd: de bruiloft van den dolfijn. Hooft. Van het lat. delphin, delphinus, in het fr. dauphin, ital. delphino, spaan. delfin, eng. dolphine.