[Doedelzak]
DOEDELZAK, z.n., m., des doedelzaks, of van den doedelzak; meerv. doedelzakken. Zakpijp, zeker blaasspeeltuig: op den doedelzak spelen. De eerste helft van dit woord is, waarschijnlijk, eene klanknabootsing, en ontleend van het geluid, welk zulk een speeltuig voordbrengt.