[Dissel]
DISSEL, (bij Kil. ook diessel, diechsel) z.n., m., des dissels, of van den dissel; meerv. dissels. Zeker gereedschap, bij de Kuipers, Timmerlieden en Wagenmakers gebruiklijk, eene soort van bijl: wij stelden flux in 't werk de dissels en de bijlen. Vond.