zijn nog in eenige zamenstellingen voorhanden. Waarschijnlijk is tot dit ding, voor twist, het in sommige plaatsen gemeenzame dingsigheid te brengen, welk doorgaands, in den zin van oneenigheid, of twist, gebezigd wordt: zij hebben telkens dingsigheid - ik wil met die dingsigheid niet te doen hebben, in den gemeenen spreektrant.
Wanneer ons woord ding, in dezen zin, met het gr. διϰη, geregt, en het hebr. דוּן en דין, voor het geregt twisten, pleiten, דין, eene regtszaak, en דַיָן, een regter, verwant ware, dan zou het een der oudste woorden in onze taal zijn. Bij Ottfrid. en deszelfs Tijdgenoten, komt ding en geding ook meenigmaal voor hoop, en dingen voor hopen voor; eene beteekenis, welke met de vorigen moeilijk te vereffenen is.
Dit ding heeft tegenwoordig nog onderscheidene beteekenissen, b.v., die van arbeid, bezigheid: ik heb heden nog vele dingen te doen. - Zeker iets, als de algemeenste benaming, om iets aanteduiden, welks eigenlijke benaming men niet weet, of niet gebruiken wil: wat is dat voor een ding? Dat is een aardig ding. De liefde is een wonderlijk ding. Dat zijn groote druiven; het zijn dingen als pruimen. Ook voor eenen persoon, in het gewone leven en den vertrouwlijken spreektrant: hare dogter is een regt bevallig ding. Die kleine is toch een loos dingetje. In nog ruimere beteekenis, alles, wat werklijk bestaat, of voorhanden is; doch meest in het meerv. getal: God de schepper aller dingen - het einde aller dingen. Eindelijk, in de ruimste beteekenis, alles, waarvan men eenig begrip kan hebben, het zij werklijk, of slechts mooglijk, het zij eene zelfstandigheid, of slechts eene eigenschap: hij gaat van groote dingen zwanger, smeedt groote ontwerpen - alle dingen bestaan in drie. Bijzonderlijk, in den vertrouwlijken stijl: dat ding, die zaak, die voorslag, bevalt mij; - hij zeide mij de afschuwelijkste dingen. In den deftigen schrijfstijl bedient men zich, in de meesten dezer gevallen, liefst van het woord zaak.
Oul. werd ding ook voor eigendom, bezitting, genomen; en behalve deze, komt bij Kil. nog eene andere beteekenis voor, naamlijk die van schamelheid, welke wij ook nog elders aantreffen: waerom Adam ende Eva haer dingen gedekt hebben, sullen wij op een andermael weleens aenraken. M. d. Merwede.
Wachter. leidt het woord ding van doen af; eene af-