Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Dichtstuk] DICHTSTUK, z.n., o., des dichtstuks, of van het dichtstuk; meerv. dichtstukken. Van dicht en stuk. Een gedicht. Vorige Volgende