Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Deelwoord] DEELWOORD, z.n., o., des deelwoords, of van het deelwoord; meerv. deelwoorden. Zie Inleid., bl. 173, en verv. Vorige Volgende