Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 507] [p. 507] [Damlooper] DAMLOOPER, z.n., m., des damloopers, of van den damlooper; meerv. damloopers. Zeker binnenlandsch vaartuig. Vorige Volgende