Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D (1799-1801)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D
Afbeelding van Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, DToon afbeelding van titelpagina van Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.09 MB)

Scans (456.28 MB)

ebook (5.81 MB)

XML (2.64 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D

(1799-1801)–P. Weiland–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Dak]

DAK, z.n., o., des daks, of van het dak; meerv. daken. Het verkleinw. dakje. In het algemeen, alles, wat iets dekt. Bijzonderlijk, het bovenste gedeelte van een gebouw, welk het voor weer en wind bedekt: een huis onder het dak brengen. Een fransch dak, een plat dak. De figuurlijke uitdrukkingen: iemand iets op zijn dak zenden, het hem tegen wil en dauk toezenden, het komt alles maar op mijn dak, het wordt maar op mij geschoven, iemand wat op zijn dak geven, hem slagen geven, enz. behooren tot den gemeenen spreektrant. Figuurlijk, het gansche huis, in zoover daarmede de bedekking bedoeld wordt: wij konden naauwlijks onder dak komen. Met iemand onder een dak, in een huis, wonen.

Zamenstellingen zijn: dakbalk, dakbord, dakdekker, dakdigt, dakdrop, dakgoot, dakpan, dakrib, dakriet, dakspar, dakstroo, dakvenster.

Dak, hoogd. Dach, bij Notk. tach, bij Tatian. theki, in het meerv., zweed. tak, ijsl. Theki, angels. theke, komt van dekken, even als het lat. tectum van tego.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken