bijwoorden en voorzetsels, als: daarheen - daaraan, daarachter, daaraf, daarbeneden, daarbeneven, daarbij, daarbinnen, daarboven, daarbuiten, daardoor, daarin, daarlangs, daarmede, daarna, daarom, daaronder, daarop, daarover, daartegen, daartoe, daartusschen, daaruit, daarvan, daarvoor, enz. Hierbij moet ik aanmerken, dat het bijw. daar, dus zamengesteld, de plaats der aanwijzende voornaamwoorden deze, die, dezelve, dezelfde, vervangt. Zoo is, b.v. daaraan, daarachter, daarbij, daardoor, daarin, enz., zoo veel als aan, achter, bij, door, in enz. deze, dit, dezelve, hetzelve: gij moet dat geval niet gering achten, want daaraan (aan het zelve) is veel gelegen. - Hier is eene voorkamer, en daarachter (achter deze) is nog eene binnenkamer. - Heden betaal ik u tien guldens, en morgen breng ik u daarbij (bij dezen) nog zes guldens. Daarbij komt nog (bij deze zaak). En zoo met al de overigen. Dit echter heeft alleenlijk plaats ten aanzien van zaken, en geenzins in opzigt tot personen: mijn vriend konde die som niet betalen; ik ben daarvoor borg gebleven, naamlijk voor die som,
niet voor mijnen vriend. Hij is bij zijne moeder, wij zullen hem bij haar, of bij dezelve, niet daarbij, laten. - Deze zamenstellingen mogen niet weder gescheiden worden, gelijk in de spreektaal doorgaands geschiedt, en zelfs bij anders goede Schrijvers dikwerf aangetroffen wordt, b.v.: daar bekommer ik mij niet over, voor daarover bekommer ik mij niet. Wie daar den slagh van heeft, Vond., voor wie daarvan den slag heeft, of wie den slag daarvan heeft. David nam de kroone, ende daer was edel gesteente aen, Bybelvert., voor daaraan was enz.
Ook wordt dit bijw. gebezigd, om iets op eene nadruklijke wijs aanteduiden: wat hebt gij daar? Wat zegt gij daar?
Dit daar kan alleen de plaats der aanwijzende, niet die der enkel betreklijke voornaamwoorden bekleeden, dewijl in het laatste geval, waar gebezigd wordt, b.v.: het land, daarin ik u zal brengen, voor waarin. In de plaats, daar men het brandoffer slacht, Bybelvert., voor waar.
2. Voegwoord, in de beteekenis van naardien, dewijl: ik konde hem niet langer troostloos laten, daar ik hem zoo vuriglijk beminde. Daar gij zoo wel gewapend