[Cement]
CEMENT, z.n., o., des cements, of van het cement; meerv. cementen, wanneer van verschillende soorten gesproken wordt. Eene soort van kalk, welke inzonderheid gebruikt wordt, om het metselwerk voor het doordringen van het water te beveiligen. Tiras: die kelder is geheel in cement gemetseld. Overdragtiglijk, zegt men: eene zaak in het cement leggen, onwankelbaar bevestigen.
Vondel schreef ciment: en d'aengename galm bleef hangen in 't ciment. Ook siment, met eene s: als 't klevende siment. Het heeft zijnen oorsprong van het lat. caementum, welk, reeds bij de Romeinen, van gestootene steenen toebereidde kalk beteekende, en, voor caedimentum genomen, van caedere afkomflig zoude wezen.