Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 494] [p. 494] [Bundel] BUNDEL, z.n., m., des bundels, of van den bundel; meerv. bundels. Verkleinw. bundeltje. Verscheidene zamengebondene dingen. Zie bondel. Vorige Volgende