[Builen]
BUILEN, bedr. w., gelijkvl. Ik builde, heb gebuild. Meel builen, gebuild meel. Bollebakkertje, op zijn muilen, drok aan 't builen. L. Fr. v. Berkhey.
Builen, bij Kiliaan en Plantyn buidelen, hoogd. beutelen, in het middeleeuwsch lat. buletare.