[Brein]
BREIN, z.n., o., des breins, of van het brein; het meerv. is niet in gebruik. De hersenen: in 't brein gequest. Hooft. Figuurl., verstand, geleerdheid: het wijze en geleerde brein. Vond. Van een met verstand geschreven en geleerd werk zegt men: daar zit brein in. Zamenstellingen zijn: breinloos, zonder brein, zonder verstand, breinvlies, enz. Brein (volgends de algemeene uitspraak) wordt ook in den zin van pekel gebezigd: het is zoo zout als brein. Kil. heeft, in dezen zin, brijn.