[Brandmerken]
BRANDMERKEN, bedr. w., gelijkvl. Ik brandmerkte, heb gebrandmerkt. Een brandmerk geven: hij is gegeesseld en gebrandmerkt. Figuurlijk: een gebrandmerkt geweten, dat zich aan grove overtredingen schuldig kent. Schandvlekken: hij heeft zich zelven, voor altoos, gebrandmerkt. In den gemeenen spreektrant: ik zal u brandmerken, ten toon stellen, aan uwe slechte zijde kenbaar maken.