[Bont]
BONT, z.n., o., des bonts, of van het bont; meerv. bonten, wanneer van verscheidene soorten gesproken wordt. Een vel van eenig dier, welk met het haar daarop bereid is: in het bont gaan. Van hier het onverbuigb. bijv. bonten, van bont gemaakt: eene bonten muts.