[Boekweit]
BOEKWEIT, z.n., vr., der, of van de boekweit; zonder meerv. Zeker koorngewas: hij haelt de boekweite uit zijn korven. Vond. Van hier het onverbuigbare bijv. naamw. boekweiten - boekweiten koek, meel enz.
Tuinman leidt het af van boek, boeken, boekenboom, omdat dit graan naar de vrucht van dien boom gelijkt, en van weit, d.i. tarw.