[Blijde]
BLIJDE, blije, z.n., vr., der, of van de blijde; meerv. blijden. Zeker krijgstuig bij de Ouden, waarmede men steenen plagt te werpen, bij Meyer ook springel, sprinkhaal genoemd: gelijk een bliksemstraal, uit eene blijde snort. Vond. Ende oec bliden, die die steen inwerpen souden. Byb. 1477.