Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D
(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 422]
| |
Toen kusteze mijn wangen
En bleecken mont. Vond.
Van hier ook bleekachtig, bleekheid. Zamenstellingen zijn: bleekblaauw, bleekgeel, bleekgoud, bleekgroen, bleekrood, enz. Bleek, ook bleik, hoogd. bleich, deen. bleeg, zweed. blek, ijsl. bleikr, angels. blac, eng. bleak. Wachter. brengt het tot het gr. λευϰος, Ten Kate tot blijken. |
|