[Bijstaan]
BIJSTAAN, onz. w., onregelm. Van het scheidb. voorz. bij en staan: ik stond bij, heb bijgestaan. Eigenlijk, bij, of naast iemand staan. Figuurlijk, hulp aanbrengen: iemand bijstaan - met raad en daad bijstaan. In de scheepvaart zegt men: de zeilen staan bij; en van hier het spreekw.: laat het zeil bijstaan, d.i. zwicht niet.