Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 387] [p. 387] [Bevrijden] BEVRIJDEN, bevrijen, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. be en vrijden: ik bevrijdde, heb bevrijd, oul. bevreed, bevreden. Vrij maken: iemand van en voor iets bevrijden. Van hier ook bevrijding. Vorige Volgende