Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D
(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 386]
| |
voorz. be en vrachten: ik bevrachtte, heb bevracht. Met vracht verzien: een schip bevrachten. Van hier ook bevrachter, bevrachting. |
|