[Bevoegd]
BEVOEGD, bijv. naamw. en bijw., zijnde, eigenlijk, het verled. deelw. van het verouderde bevoegen. Zie het enkelvoudige voegen. Bevoegder, bevoegdst. Dit wordt van dengenen gezegd, die op eenige zaak regt heeft, uit hoofde zijner geschiktheid, of bekwaamheid, tot dezelve: hij was daartoe niet bevoegd. Regtmatig, wettig: een bevoegd regter. Van hier ook bevoegdheid.