[Bever]
BEVER, z.n., m., des bevers, of van den bever; meerv. bevers. Zeker dier, dat in het water en op het land leeft. Voor de stof, bever genoemd, wordt het onz. gebruikt.
Hoogd. Biber, bij Plinius biber, bij Claudian. bebrus, in het ital. bevero, spaan. befro, fr. bievre, angels. befor, befer, zweed. befwer, ijsl. bior, bifr, eng. beaver.