Nederduitsch taalkundig woordenboek. A. B, C, D
(1799-1801)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 379]
| |
ken. Bij Oudaen: overvloedigheid tot beu worden. L. Meijer heeft ‘bo, d. i., verzaad, overladen met spijs en drank.’ De ware aard van dit woord is nog onzeker. Misschien is het afkomstig van zeker tusschenwerpsel, zijnde de uitdrukking der gewaarwording van zatheid, b.v. beu! is dat eten! waarvan, naderhand, ik heb mij beu gegeten, of gedronken; en eindelijk iets, of van iets, beu zijn. |
|