[Betogen]
BETOGEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. be en togen: ik betoogde, heb betoogd. Klaar bewijzen. Van hier ook betoging.
Onaangezien Kil., de Staten Byb. en Ten Kate dit woord met oo, betoogen, schrijven, is het echter zeker, dat de algemeene uitspraak alleen o, en derhalve betogen vordert.