[Beter]
BETER, bijv. naamw. en bijw., zijnde de vergelijkende trap van goed. Het heeft, even als best, verscheidene beteekenissen, die allen echter zekere hoogere volmaaktheid in soort aanduiden. Aangenamer, bevalliger: zij ziet er beter uit, dan hare zuster. Volmaakter, met zijne bestemming meer overeenkomstig: hij is een beter redenaar, dan gij. Nuttiger, heilzamer: betere artsenijen. Deugdzamer: gij hebt een beter hart, dan hij. Bekwamer, geschikter: deze pen is beter om mede te schrijven, dan die. Als een bijw. alleen wordt het, in de volgende spreekwijzen, gebezigd: beter worden, beter zijn, beter schrijven, beter loopen, beter weten, enz. Zamenstellingen zijn: beterschap, beterhuis. Zie verbeterhuis. - Beterweten, bewustheid van het tegendeel.
Beter, bij Ulphil. batizo, bij Kero pezzira, bij Ottfried baz, bij Notker. baz, bij Willeram. bezzer, in het angels. bet en beter, eng. better, deen. bedre, zweed. baettre, ijsl. bettri, pers. bihter, komt met het gr. βελτερος overeen. Zie best.