[Betasten]
BETASTEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. be en tasten: ik betastte, heb betast. Dikwijls en veel aan iets tasten, ook bevoelen, tastende naar iets zoeken: gij kunt mij vrij betasten. Ende Laban betastte die gantsche tente, ende en vont niet. Bybelvert. Van hier ook betasting.