[Beschrijven]
BESCHRIJVEN, bedr. w., ongelijkvl. Van het onscheidb. voorz. be en schrijven: ik beschreef, heb beschreven. Vol schrijven: dit blad papier is beschreven. In geschrift stellen: ik heb het verdrag laten beschrijven. Een schriftlijk berigt van iets geven: eenen veldslag beschrijven. Bij overdr., ook een mondlijk berigt van iets geven: ik zal u de zaak duidlijk beschrijven. Schriftlijk oproepen, dagvaarden: eene vergadering beschrijven. Teekenen: een geschoten kogel beschrijft, in zijnen loop, eene kromme lijn. Figuurlijk: hij beschrijft, in het vak der wetenschappen, eenen zeer kleinen kring, zijne kennis is zeer bepaald. Van hier ook beschrijver, beschrijving.