[Beschrijden]
BESCHRIJDEN, (beschrijen) bedr. w., ongelijkvl. Van het onscheidb. voorz. be en schrijden: ik beschreed, heb beschreden. Schrijdelings (met de beenen aan beide zijden) op iets gaan zitten: een paard beschrijden. Overschrijden: eene sloot beschrijden.